Een ongelofelijke denkkracht

Na negen jaar en vier maanden is prof. dr. Marianne de Visser per 1 januari 2023 teruggetreden als lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Daarmee heeft zij het wettelijk toegestane maximale raadslidmaatschap van tien jaar (twee periodes van vijf jaar) bijna volgemaakt. Een kleine tien jaar waar zij met veel plezier en enthousiasme op terugkijkt.

Vergroot afbeelding plaatje interview met Raadslid Marianne de Visser
Beeld: ©SpecialPixels, Ivo Geskus

De lat ligt hoog

“Mijn tijd bij de WRR ervaar ik als een verrijking. Het is een cadeautje dat dit op mijn pad kwam: het werken bij zo’n gezaghebbend instituut. Hoe gezaghebbend merk je pas als je daar onderdeel van uitmaakt. De breedte aan onderwerpen waar de raad zich mee bezighoudt, de vele disciplines die er vertegenwoordigd zijn en de ongelofelijke denkkracht, zowel binnen de raad als binnen de staf. Daar steek je veel van op. Natuurlijk is een instituut als bijvoorbeeld de Gezondheidsraad, waar ik vicevoorzitter van ben geweest, eveneens breed georiënteerd, maar dan specifiek op het terrein van de gezondheid. De WRR daarentegen kan zich bezighouden met alles wat invloed op de samenleving zou kunnen hebben. Het systeem is ook anders: zijn het bij de Gezondheidsraad commissies met experts die de adviezen opstellen, bij de WRR tekent de volledige raad voor het eindproduct.”

“Wat ik ook als bijzonder heb ervaren, is dat je als WRR-lid toegang hebt tot alle stakeholders die een rol spelen bij het onderwerp van je advies: het maatschappelijk middenveld, gemeentes, ambtenaren, politici en bewindslieden. Zo hebben we tijdens het project over Houdbare zorg bij alle woordvoerders in de Kamer opgehaald wat zij belangrijk vinden om in de zorg te behouden. Die mensen zijn enorm druk, maar hebben toch tijd voor ons gemaakt. Fantastisch, toch? Dat had ik vooraf nooit kunnen dromen. Dat dat mogelijk is, heeft te maken met de goede naam van de WRR. Dat merk je ook aan het feit dat de raad steeds meer adviesaanvragen krijgt van kabinet en parlement. En aan het feit dat het weinig moeite kost om met een advies media-aandacht te genereren. Dat alles maakt dat de lat hoog komt te liggen.”

Slijpsteen van de geest

“Bij de WRR verlopen de discussies op het scherpst van de snede. Soms is het even slikken als je commentaar krijgt, maar je product wordt er altijd beter van. De peer review dient om een breed gedragen topproduct af te scheiden. De discussies in raad en staf fungeren als het ware als een slijpsteen van de geest. Daarbij breng je je eigen kennis in, maar ook gewoon gezond verstand. Bij de WRR heb ik, kortom, geleerd om te luisteren en samen te werken in een multidisciplinaire omgeving. Als arts was ik natuurlijk ook gewend om multidisciplinair samen te werken, maar hier moet dat veel breder. Zo breed, dat als ik naar het nieuws luister of de krant lees, ik kijk of het om een onderwerp gaat dat de WRR zou kunnen of moeten oppakken.”

Een veelheid aan onderwerpen

“De afgelopen jaren heb ik me beziggehouden met een veelheid aan onderwerpen. Zo was ik voorzitter van het project over sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Dat is uitgemond in een policy brief (Van verschil naar potentieel. Een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, 2018), waarin we benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op preventie in de zorg en daarbij extra aandacht te hebben voor mensen met een lagere socio-economische status. Op het gebied van preventie moeten we daadwerkelijk stappen gaan zetten. Denk aan de vele mensen die overgewicht hebben – zo’n 50 procent van de bevolking –, met alle gevolgen van dien, of aan rokers. Daarbij moeten er wel nogal wat politieke taboes doorbroken worden. De bevindingen uit dat project hebben we ook ingevlochten in het rapport Kiezen voor Houdbare zorg (2021). Dat rapport is betrokken in het coalitieakkoord en heeft dus een enorme impact gehad. Aan dit rapport lag een adviesaanvraag ten grondslag over de houdbaarheid van de zorgkosten op de lange termijn. Daar hebben wij de personele en maatschappelijke houdbaarheid aan toegevoegd. Een tweede belangrijke conclusie uit het rapport is dat cliënten in de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ook een onderwerp dat onverwijld opgepakt moet worden. En de derde belangrijke boodschap betreft de inzet op preventie, die ik al noemde.”

“Verder was ik als tweede raadslid betrokken bij het rapport Voorbereiden op digitale ontwrichting (2021). En bij Op maat voor later (2014), over maatschappelijke initiatieven op de snijvlakken van wonen, zorg en pensioenen. Ik was voorzitter van het project dat heeft geleid tot de verkenning Filantropie op de grens van overheid en markt (2018) dat een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het formuleren van een visie over filantropie door het ministerie van Justitie en Veiligheid. En tot slot was ik betrokken bij de werkconferentie over crisisparaatheid die de WRR in 2021 samen met de Gezondheidsraad en de Raad voor het Openbaar Bestuur heeft georganiseerd. Die kende een vervolg in de twee publicaties over de coronascenario’s.”